VPF-informatie over risicofactoren en aanbevelingen met betrekking tot tests en behandeling zijn gebaseerd op het geconsolideerde resultaat van wetenschappelijk onderzoek, technologie en ervaring met honderden vasa previa families.
Waarschuwingssignalen
Vasa previa kan aanwezig zijn als een of meerdere (of geen) van de volgende condities bestaan:
- tweelobbige placenta
- succenturiate placenta (= placenta met een of meerdere bijlobben)
- laagliggende placenta (kan veroorzaakt worden door eerdere miskramen gevolgd door curettage, of baarmoederoperaties die littekens in de baarmoeder veroorzaken)
- velamenteuze insertie van de navelstreng
- zwangerschappen die voortkomen uit In Vitro Fertilisatie (IVF)
- meerlingzwangerschappen
- pijnloze bloeding
- voorgeschiedenis met baarmoederoperatie, curettage of abortus
Diagnostiek vóór de bevalling
Echo onderzoek:
Gericht echo-onderzoek is de sleutel tot de diagnose vasa previa. Met een normale transabdominale echo is de diagnose niet met voldoende zekerheid te stellen. Aanwijzingen om uitgebreider echoscopisch onderzoek te doen na de normale 20 wekelijkse echo zijn bijvoorbeeld een laagliggende placenta, velamenteuze navelstrenginsertie en een tweelobbige placenta. Lees meer over Echoscopie.
Piramide:
De VPF heeft haar aanbevelingen voor routinematig echo-onderzoek en de daaruit voortvloeiende maatregelen samengevat in het schema ‘van screening tot detectie’. Deze zogenaamde piramide wordt gebruikt bij presentaties en medische congressen.
Diagnostiek tijdens de bevalling
Bloedonderzoek:
Als bloed vrijkomt tijdens de bevalling en er is geen directe foetale nood, is onderzoek naar de oorsprong van het bloed noodzakelijk. Is het bloed afkomstig van de moeder, dan is de baby niet direct in gevaar. Als het bloed afkomstig is van de baby, moet er onmiddellijk actie ondernomen worden om de conditie van de baby in te schatten. Lees meer gedetailleerde informatie over bloedonderzoek bij bloedtesten.
Inwendig onderzoek (toucheren):
Wanneer zich daadwerkelijk vaten voor de baarmoedermond bevinden, kunnen bij inwendig onderzoek oneffenheden (ribbels) waargenomen worden. Om dit te kunnen waarnemen moet er wel een beetje ontsluiting zijn. Soms kan het pulseren van deze vaten gevoeld worden, maar dit is niet noodzakelijk. Elke verloskundige zou handmatig moeten controleren of er voorliggende vaten zijn, voordat de vliezen kunstmatig gebroken worden.
Amnioscopie:
Amnion is het latijnse woord voor vruchtvliezen, scopie het latijnse woord voor kijken. Met amnioscopie wordt letterlijk door de vruchtvliezen naar de baby gekeken, maar ook de vliezen zelf kunnen bekeken worden op onregelmatigheden, zoals vaten. Het onderzoek gebeurt met een holle buis waarin een lampje zit. Deze buis wordt via de vagina in de baarmoedermond gebracht. Omdat het buisje door de baarmoedermond heen, tegen de vruchtvliezen aan moet komen, is het noodzakelijk dat er al een beetje ontsluiting is. Dat is dan ook de reden waarom amnioscopie alleen in de allerlaatste weken van de zwangerschap kan plaatsvinden.
CTG:
Het cardiotocogram (CTG) registreert de hartslag van de baby en de weeënactiviteit van de baarmoeder. Via een band om uw buik wordt u aan het CTG-apparaat aangesloten. Hiermee kan de conditie van de baby in de gaten gehouden worden. Een inwendige registratie dient overigens alleen dan gebruikt te worden als men absoluut zeker is van een normale navelstrenginsertie.